Ontmoeten in de publieke ruimten

De stedelijke samenleving bestaat uit een groot aantal individuen die veelal in gescheiden werelden leven, maar wel de publieke ruimte van de stad met elkaar delen. Vanuit beleid is er vaak een behoefte om meer ontmoetingen te stimuleren tussen deze verschillende werelden om zo sociale samenhang en integratie te bevorderen. Dat is echter nog niet zo makkelijk omdat er vaak een spanningsveld is tussen diversiteit en samenhang, tussen nabijheid en afstandelijkheid en tussen ontmoeting en vermijding. Wat zegt de vakliteratuur over ontmoetingen in de publieke ruimten? En wat leert ons dat voor beleid? Een artikel over fatsoenlijke onoplettendheid, positieve tolerantie, third places, parochiale domeinen, publieke familiariteit, afstandelijke gewenning, comprimering en amicaliteit. 

De beroemde Amerikaanse socioloog Louis Wirth definieerde de stad in 1938 als een betrekkelijk grote, dichte, en permanente vestiging van sociaal heterogene individuen. Deze diversiteit is een van de grootste aantrekkingskrachten van de stad. Het is echter tegelijkertijd ook vaak haar achilleshiel. De hoeveelheid en verscheidenheid aan mensen zorgt er namelijk voor dat stadsbewoners er een omgangsvorm op na houden die wordt gekenmerkt door afstandelijkheid (Brunt, 1996). Deze stedelijke etiquette krijgt vaak veel beleidsaandacht omdat deze als iets negatiefs wordt gezien. In dit artikel kijken we waar die afstandelijkheid vandaan komt en door welke factoren deze de laatste decennia is versterkt. Vervolgens bespreken we de achterliggende wensbeelden van professionals om tot meer betekenisvolle ontmoetingen te komen. Om daarna de waarde van ontmoetingen binnen en buiten de eigen groep te bespreken. Tot slot kijken we naar de intensiteit en frequentie van het contact en naar vanzelfsprekende ontmoetingsplekken. Dit alles om meer scherpte te krijgen in het stedelijke spanningsveld tussen nabijheid en afstandelijkheid.

Afstandelijkheid
Wie de publieke ruimte betreedt, gedraagt zich anders dan thuis of op het werk. In de buitenlucht zijn de meeste mensen naar binnen gekeerd. Ze sluiten zich af voor andere mensen en proberen zichzelf - door het lezen van lichaamstaal en gelaatsuitdrukkingen - in het openbare leven staande te houden. In plaats van interactie is men vooral gericht op het voorkomen van confrontaties. Onder andere door niet tegen elkaar aan te botsen, door elkaars persoonlijke ruimte te respecteren en door het op tijd taxeren van potentieel gevaarlijke situaties.

In extreme mate zie je dit bijvoorbeeld in de manier waarop de meeste mensen omgaan met bedelaars, straatverkopers en straatmuzikanten. Met de blik strak vooruit wordt oogcontact vermeden en vaak wordt de looprichting lichtelijk aangepast. In plaats van een neutrale interactie wordt de tactiek van negeren toegepast. Vermijdingsgedrag om zo niet geconfronteerd te worden met ongewenste verschijnselen en gebeurtenissen. Dit zie je bijvoorbeeld ook bij vrouwen die worden toegeroepen of nagefloten door bouwvakkers met teveel testosteron en te weinig manieren (Gardner, 1995). Vrouwen hanteren dan vaak de tactiek alsof ze niets horen en niets zien (blocking). Een ‘oefening in autisme’: de buitenwereld dringt niet tot je door en jij dringt niet tot de buitenwereld door.

Rotterdam Centrum (foto: Gerben Helleman)

Dat doet natuurlijk lang niet iedereen en niet in iedere situatie. Vaak vindt er een rituele dans plaats. De Amerikaanse stadsetnograaf Erving Goffman spreekt in dit verband over ‘civil inattention'. In plaats van anderen te negeren of aan te staren, gaat het bij ‘fatsoenlijke onoplettendheid’ om het onopvallend en vreedzaam scannen van anderen om een neutrale interactie mogelijk te maken. Een strategie om te laten merken dat je de andere aanwezigen in de openbare ruimte hebt gezien of gehoord, maar met behulp van woord, gebaar, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding en/of beweging laat zien dat je geen bijzondere belangstelling voor hen koestert en zo een meer persoonlijk contact of een gesprek uitsluit. Deze dans van zeer korte blikken uitwisselen en het langs elkaar heen bewegen zie je bijvoorbeeld goed in drukke winkelstraten.

De stedelijke omgangsvormen lijken er dus vooral gericht op te zijn om - letterlijk en figuurlijk - gepaste afstand van elkaar te houden: bemoei je alleen met jezelf, geef geen aanstoot en zorg dat je riskante ontmoetingen zoveel mogelijk uit de weg gaat. Een 'overlevingsstrategie' die voor een verzakelijking en rationalisering van de stedelijke omgangsvormen zorgt (Brunt, 1996). Dat is niets nieuws. In 1887 beschreef de socioloog Ferdinand Tönnies al de overgang van een Gemeinschaft naar een Gesellschaft: van een gemeenschap gericht op saamhorigheid met warme en persoonlijk contacten, naar een maatschappij gericht op concurrentie met formele en onpersoonlijke contacten (Van der Horst e.a., 2001). Toch zijn er de laatste decennia een aantal maatschappelijke en fysieke ontwikkelingen geweest die deze overgang verder hebben versterkt.

Plein bij Haagse Hogeschool, Den Haag (foto: Gerben Helleman)

Maatschappelijke ontwikkelingen
Deze gereserveerde manier van met elkaar omgaan komt onder andere voort uit een aantal - zichzelf versterkende - maatschappelijke ontwikkelingen. Het Sociaal Cultureel Planbureau (2004) heeft deze ontwikkelingen ooit eens mooi samengevat met de zogenaamde vijf i's (hier aangevuld/aangepast op het thema van dit artikel):

  • Individualisering: meer keuzevrijheid voor het individu en daardoor minder afhankelijk van een groep, en een gegroeide status van het privéleven (binnenwereld) ten opzichte van het openbare leven (buitenwereld).
  • Informatisering: verandering van communicatie en interactie door internet, spelcomputers, streamingdiensten en social media waardoor activiteiten meer binnenshuis afspelen, activiteiten minder plaatsgebonden zijn (ruimtelijke onthechting) en personen daardoor ook minder binding hebben met plekken.
  • Internationalisering: globalisering zet de traditionele, territoriale hiërarchie (individu, straat, buurt, wijk, stad, regio, etc.) op zijn kop en maakt het niveau van de buurt - voor bepaalde groepen - minder van belang. Tevens zorgt de mondialisering voor een toename van bezoekers (toeristen, seizoensarbeiders, expats, internationale studenten) die minder binding hebben met de publieke ruimte.
  • Informalisering: losser worden van maatschappelijke verbanden (lichtheid), minder rekening houden met anderen, en vermindering van acceptatie van gezagsverhoudingen.
  • Intensivering: behoefte aan variatie en continue verandering (tijdelijkheid), hoge waardering voor de eigen beleving en het eigen gevoel (zelfbevestiging, zelfexpressie).

Het belang van de dorpspomp, de kerk en het buurtcafé voor ontmoetingen is door deze ontwikkelingen afgenomen. Stedelingen lijken meer geanonimiseerd door het leven te gaan met minder behoefte aan (of angst voor) face-to-face ontmoetingen met vreemden. Of zoals Jan Willem Duyvendak (2017, p.13), hoogleraar Sociologie dat beschrijft: "het collectieve zit nu niet meer in de gedeelde solidariteit van allen met allen, zoals in de verzorgingsstaat, maar in de gedeelde emotionaliteit: bij wie voel ik me werkelijk thuis?" Dit zorgt eerder voor wantrouwen en ontwijkend gedrag dan voor saamhorigheid. Dit is allemaal niet uniek voor Nederland, maar mogelijk is het liberalisme en individualisme hier wel wat meer doorgeschoten dan in ons omringende landen. Er lijkt in ieder geval in de loop der jaren minder solidariteit, tolerantie - en voor dit artikel relevant - gemeenschapszin te zijn (Walraven & De Vos, 2019; Bakker, 2020; De Visser, 2020; Vos, 2020). Ontwikkelingen die overigens moeilijk zijn bij te sturen of te beïnvloeden vanuit (lokaal) overheidsbeleid.

Voetbalveld in Rotterdam (foto: Gerben Helleman)

Fysieke ontwikkelingen
Naast de maatschappelijke veranderingen zijn er ook een aantal fysieke ontwikkelingen die voor de huidige stedelijke etiquette hebben gezorgd, die we zouden kunnen samenvatten met de termen homogenisering, functionalisering, institutionalisering en privatisering (Van der Wouden, 1999; Hajer & Reijndorp, 2001; Reijndorp, 2005; De Visscher, 2008; Sennett, 2018; Rli, 2020). 

De stedenbouw is lange tijd een professie geweest die niet zozeer de diversiteit omarmde, maar liever een keurig uitgebalanceerde compositie creëerde met daarbij een evenwichtige verdeling in doelgroepen, woningtypen en prijscategorieën. In plaats van interactie streefde men naar een scheiding van functies, activiteiten en mensen. We hebben hierdoor in de loop der jaren steeds meer aangeharkte en harmonieus ontworpen steden gekregen die als een goed geoliede machine moeten functioneren. Met voornamelijk doorgangsruimten en steeds minder verblijfsruimten. Gecontroleerde omgevingen waarin gevaren, ergernissen, maar ook het onverwachte en het spontane zijn uitgebannen. Zodat niemand last van elkaar heeft, maar elkaar ook steeds minder vaak tegenkomt (zie ook het artikel Open City). Politiek en samenleving (not in my backyard!) doen daar ook driftig aan mee door bijvoorbeeld opvanggelegenheden voor (ex-)drugsverslaafden, daklozen of asielzoekers zoveel mogelijk uit de stad te weren. 

Steden zijn door deze denk- en werkwijze een stuk monofunctioneler en homogener geworden. Werkplaatsen zijn vanuit de stadscentra verhuist naar bedrijventerreinen waardoor kantoorpersoneel vaak uit het straatbeeld is verdwenen. In plaats van lunchend of winkelend buiten te lopen, zitten ze nu in de bedrijfskantine tijdens hun lunchpauze. Ook de nieuwe woonwijken zijn een stuk monofunctioneler geworden. Vooral in de laatste decennia van de vorige eeuw zijn deze wijken vooral gebouwd in lage dichtheden met eengezinswoningen en Gamma-schuttingen om het privé-domein af te bakenen. Stedenbouw die voor een andere stedelijke dynamiek zorgt dan in de oudere binnensteden en stadswijken. Homogenisering van de fysieke ruimte zorgt immers niet voor een verscheidenheid aan mensen.

Markthal in Rotterdam (foto: Gerben Helleman)


Ook de privatisering van de stedelijke openbare ruimte heeft een negatieve invloed op de kans voor ontmoeting. Neem bijvoorbeeld de overdekte winkelcentra waar buiten de openingstijden de toegangspoorten worden gesloten en marktpartijen de regels bepalen (zie ook het artikel Privately Owned Public Spaces: curse or blessing?). Of denk aan publieke voorzieningen, zoals scholen, postkantoren en kerken die worden omgebouwd tot koopwoningen of horeca (zie #UWAH). Daarnaast hebben marktwerking en schaalvergroting gezorgd voor een concentratie van voorzieningen en het verdwijnen van de winkel op de hoek. Daarvoor in de plaats hebben we gestandaardiseerde supermarkten, fastfoodketens en meubelboulevards gekregen waar dankzij functionele programmering iedere ruimte haar eigen sfeer en doelgroep heeft (functionalisering).

Deze voorzieningen worden veelal bezocht via een afgesloten voertuig op vier wielen. Auto's, die zowel rijdend als in parkeerstand, een sterke invloed hebben op het straatbeeld, de hoeveelheid openbare ruimte en daarmee de mogelijkheden om te spelen en te ontmoeten. Zo liet een studie in San Francisco in 1972 al zien hoe het sociale leven afneemt als er meer verkeer door de straat gaat (zie deze informatieve video). Ook is de kans op sociale interactie in woonbuurten verkleind, doordat steeds meer mensen hun auto voor de deur of in de garage onder hun appartement kunnen parkeren (Montgomery, 2013).

Terrasjes in Delft (foto: Gerben Helleman)

Onbekend maakt onbemind
Om deze tendens te keren en omdat een stad meer kan zijn dan een verzamelplek van heterogene individuen, zijn er veel politici, beleidsmakers en bewoners die zich in woord en daad willen inzetten voor het stimuleren van ontmoetingen, interactie en samenhang. In de sociale wetenschappen wordt dit de contacthypothese genoemd: als de interactie tussen groepen toeneemt, zullen zij elkaar leren begrijpen en daardoor aardiger gaan vinden en meer gaan respecteren. Gemakshalve maak ik hier onderscheid in vijf (deels overlappende) doelstellingen en wensbeelden, die je in beleidsdocumenten en vakliteratuur tegen kan komen:

  • Integratie: door in contact te komen met andere mensen kunnen beelden, vooroordelen en opvattingen worden bijgesteld, worden meningen en gevoelens gedeeld, en kan er meer (h)erkenning en wederzijds begrip ontstaan tussen bevolkingsgroepen.
  • Thuisvoelen: door in contact te komen met andere mensen voelen mensen zich eerder verbonden met die personen en de plek (sociale samenhang).
  • Actief burgerschap: door in contact te komen met andere mensen kunnen mensen zich makkelijker identificeren met hun portiek, buurt, stad of land en zullen zich daardoor eerder inzetten om daar een positieve bijdrage aan te leveren (betrokkenheid, eigenaarschap en verantwoordelijkheid).
  • Sociale stijging: door in contact te komen met andere mensen kunnen mensen inzichten, ervaringen en informatie met elkaar delen en kunnen ze toegang krijgen tot sociale steun. 
  • Voorkomen eenzaamheid: door in contact te komen met andere mensen kan sociaal en maatschappelijk isolement worden voorkomen.

Deze vijf doelen, maar vooral de eerste, leunen sterk op de wens om een samenleving te creëren waarin mensen verdraagzaam en tolerant zijn, zodat individuen of groepen niet worden gediscrimineerd vanwege hun gedrag, leefstijl, geloof, seksuele geaardheid of mening. Ontmoeting en contact zouden daar een bijdrage aan kunnen leveren.

Men streeft dan naar positieve in plaats van negatieve tolerantie: een onderscheid van de Amerikaanse stadssociologe Lyn Lofland (Brunt, 1996; 2016; Deben & Rings, 1999). Er is sprake van positieve tolerantie als mensen het vermogen hebben om met vreemden om te gaan in het volle besef of zelfs met oprechte waardering voor andermans verschillen. Kortweg: men is zich het vreemde eigen aan het maken. Er is sprake van negatieve tolerantie als mensen de aanwezigheid van anderen kunnen verdragen, doordat die ander niet wordt opgemerkt, omdat de wegen van die ander niet worden gekruist of doordat de ander wordt genegeerd of buitengesloten. De personen hebben of willen niets met elkaar te maken of ze komen elkaar simpelweg niet tegen.

Aan de Amsterdamse grachten (foto: Gerben Helleman)

Bubbel

Dat laatste is dus een belangrijke nuancering van mijn openingszin: hoewel je verwacht dat mensen met gescheiden sociale werelden elkaar wel zullen tegenkomen in de publieke ruimte van de stad, blijkt dat bepaalde groepen die ontmoeting toch heel goed - bewust of onbewust - kunnen omzeilen en vermijden. Men leeft - ondanks dat men in dezelfde wijk, stad of land woont - volledig gescheiden van elkaar. Hun tolerantie tegenover anderen wordt zo zelden of nooit op de proef gesteld: out of sight, out of mind. Denk bijvoorbeeld aan het zeer goed verdienende stel uit de grachtengordel dat nooit in contact komt met de alleenstaande achterstandsmoeder op drie hoog achter. Of het middenstandsgezin in een buitenwijk dat nooit de dakloze meneer bij het centraal station tegenkomt. Iedereen leeft volledig in zijn of haar eigen wereld. Of zoals cabaretier Thomas van Luyn (2020) dat mooi omschreef: "[De bubbel] is klein, en de wand is dik en ondoorzichtig."

Diverse professionals streven daarom naar positieve tolerantie. Wat daarbij vaak minder goed wordt beschreven, is tussen wie die ontmoetingen dan plaats moeten vinden. Gaat het om contacten tussen individuen of tussen groepen? En welke personen moeten dan in contact met elkaar komen om de integratie, het thuisvoelen, het actief burgerschap en/of de sociale stijging te stimuleren? Gaat het om het contact tussen mensen met verschillende leeftijden, godsdiensten of achtergronden? Of gaat het om opvattingen, leefstijlen of politieke overtuigingen? Dat wordt veelal niet expliciet gemaakt. 

Het lijkt daarbij logisch dat wie de integratie-doelstelling naleeft zich meer zal moeten richten op sociaal-culturele kenmerken (af-/herkomst, etniciteit, nationaliteiten), terwijl het bij het realiseren van sociale stijging vooral gaat om sociaal-economische kenmerken (inkomen, opleiding, vaardigheden). In het laatste geval hoopt men vooral dat de mensen met weinig sociale netwerken in contact komen met de mensen die dit 'sociaal kapitaal' juist wel hebben. Vanuit de filosofie: wat je zelf niet hebt, moet je bij anderen halen.

Trappen bij Utrecht Centraal Station (foto: Gerben Helleman)

Bonding en bridging
Bij dit alles speelt een belangrijk dilemma. Kan je zaken als thuisvoelen, actief burgerschap en sociale stijging het best binnen of buiten de eigen groep realiseren? We komen hiermee op het onderscheid van Robert Putnam (2000) tussen bonding en bridging. Bij de eerste gaat het om ontmoetingen tussen gelijkgestemden ('soort zoekt soort'). Het gaat om verbindingen tussen mensen die bij een bepaalde groep behoren. Mensen met gelijke leeftijd, nationaliteit, ras, religie, interesses, enzovoort. Ontmoetingen zullen veelal de groepsvorming en verwantschap versterken. Daarnaast vormen contacten tussen gelijkgezinden vaak een belangrijke rol in het uitwisselen van goederen, hulp en informatie (zie ook het artikel Stadswijken: de noodzaak van precisie).

De tweede term verwijst naar ontmoetingen tussen mensen die van elkaar verschillen. Het gaat om bruggen bouwen: het aangaan van contacten buiten de eigen bubbel. Dat kan bijvoorbeeld tot nieuwe inzichten leiden over andere groepen. Het beleid is vaak gericht op deze tweede vorm, terwijl individuen zich veel prettiger voelen bij hun eigen groep. Je gaat nu eenmaal eerder het contact aan met naasten, dan met vreemden.

Het afbakenen van je eigen ruimte op het strand (foto: Gerben Helleman)

Ik, wij en zij
Dit binnen een bepaalde groep leven heeft wel zijn grenzen en beperkingen. In de politieke discussies over segregatie en integratie wordt er vaak angstig gekeken naar te sterke groepsvorming (bonding). Hoewel beperkt, laat onderzoek in stadswijken bijvoorbeeld zien dat het 'opgesloten' zitten in bepaalde sociaal-culturele netwerken invloed kan hebben op onder andere de beheersing van de Nederlandse taal (Van der Laan Bouma-Doff, 2005). Kinderen uit migrantenwijken (of villawijken!) die niet of nauwelijks buiten hun eigen habitat komen, zullen een selectief beeld krijgen van Nederland. 

Daarnaast is groepsvorming geënt op het trekken van grenzen: geen wij, zonder zij. Het bindt dus niet alleen, maar zorgt ook voor scheiding en uitsluiting. Het is hetzelfde als wat Jan Willem Duyvendak (2017, p. 11) beschrijft over thuisvoelen: "Dat is een heel selectieve emotie die je maar bij heel weinig mensen en op weinig plekken voelt. Die selectiviteit zorgt ervoor dat er ook maar heel weinig ruimte is voor verschil." Je zou kunnen stellen dat het binnen de eigen groep leven een probleem wordt als de groepsdynamiek anderen uitsluit, als men afwijkende normen en waarden toepast, wantoestanden binnenskamers houdt en als men zich afkeert tegen de maatschappij of niet openstaat voor andere inzichten (Helleman, 2012; 2017). Dan bestaat het gevaar van sociaal isolement (geringe betekenis van het eigen netwerk) en maatschappelijk isolement (niet deelnemen aan het maatschappelijk leven in al zijn facetten). Het is met andere woorden zoeken naar een passend evenwicht tussen bonding en bridging om zo 'the best of both worlds' te krijgen.

Schouwburgplein, Rotterdam (foto: Gerben Helleman)

Mate van interactie
Wie streeft naar meer ontmoetingen, zal zich vervolgens moeten afvragen naar welke mate van interactie men wilt streven. Is oogcontact voldoende of moet er een 'woordenwisseling' zijn? Gaat het om eenmalig of meervoudig contact? Moet er met andere woorden worden gestreefd naar 'strong or weak ties' (Granovetter, 1973)? In de vakliteratuur is er redelijk veel overeenstemming dat je vooral moet streven naar lichte banden. Sterke verbanden ontstaan tussen familie en vrienden en veelal binnen de eigen groep (bonding). Wie streeft naar overbruggende contacten kan zich beter focussen op het realiseren van lichte verbanden. Die overigens niet moeten worden onderschat, want uit onderzoek blijkt dat die verre kennissen en vage contacten veelal voor belangrijke ingangen kunnen zorgen voor mensen die op zoek zijn naar werk.

Terug naar het ambitieniveau. Waar moet of kan naar worden gestreefd? Daar zijn verschillende gradaties in (Blokland, 2008; Reijndorp, 2004; Van der Zwaard, 2010; Duyvendak & Wekker, 2017). Oplopend onderscheid ik hier drie niveaus, van anoniem via amicaal naar aanhankelijk (de drie A's), waarbij de intensiteit en frequentie van het contact steeds iets hoger ligt:

  • Anoniem: de sporadische, eenmalige ontmoetingen. Kortstondige, terloopse ontmoetingen doordat mensen zich op dezelfde plek bevinden. Het zijn toevallige ontmoetingen waarbij de individuen anoniem langs elkaar heen schuiven, zoals in een winkelstraat. De ontmoeting is dan ook eerder non-verbaal, dan verbaal.
  • Amicaal: de herhaalde ontmoetingen. Door de kracht van herhaling vindt er nu ook interactie plaats en daarmee (h)erkenning. Er ontstaan groet-en-korte-praatjesrelaties (Van der Zwaard, 2010). Als mensen elkaar vaker tegenkomen, gaan ze elkaar van ‘gezicht kennen’, ze worden ‘vertrouwde vreemden’ voor elkaar (Milgram, 1977). Bijvoorbeeld ouders die elkaar regelmatig tegenkomen op het schoolplein of het contact dat je kan hebben met de caissière van de lokale supermarkt of met de dame van de Vietnamese loempiakraam. Men doet kennis op over de anderen door korte gesprekken, maar rekent deze mensen niet tot kennissen. Er is sprake van 'afstandelijke gewenning': men raakt gewend aan elkaars gewoonten, zonder verder in elkaars leven door te dringen (Jacobs, 1961). Deze contacten zorgen met andere woorden voor 'publieke familiariteit' en thin trust: een bepaalde mate van vertrouwdheid en veiligheid (Fischer, 1982; Putman, 2000; Blokland, 2006).
    En er is sprake van amicaliteit (Dyvendak & Wekker, 2017): een omgangsvorm die tussen vriendelijk en vriendschappelijk inzit. Men gaat met elkaar om alsof ze vrienden zijn. Daarvoor hoef je helemaal niet 'hetzelfde' te zijn in termen van gedeelde leefstijl, culturele achtergrond of sociaal-economische positie. De gemene deler kan ook een hond, kind, zwemmen, kerk of dezelfde bus zijn. Amicaliteit gaat dus meer over wat je (samen) doet, dan over wie je bent: het gaat meer over de activiteit, dan over identiteit. 
  • Aanhankelijk: de meer structurele en intensievere relaties. Ontmoetingen die beklijven en uitgroeien tot vriendschappen of steunrelaties, waardoor burgers zich ook onderling meer verbonden voelen. In groter verband kan dit leiden tot wat de één gemeenschappen noemt, terwijl de ander het sociale cohesie noemt. Ik doel hier op een netwerk waarin mensen onderling intensief contact hebben dat kan zorgen voor het eerder genoemde 'thuisgevoel' en voor toegang tot informatie, inzichten, steun en sociale stijging.

Bibliotheek in Delft (foto:Gerben Helleman)

Waar ontmoeten?
Die ontmoetingen kunnen dus in verschillende frequentie en intensiteit plaatsvinden. De slotvraag is tenslotte op welke plekken je die ontmoetingen kan realiseren. In de beleidsstukken gaat het vaak om het creëren van spontane ontmoetingen op plekken waar iedereen toegang tot heeft, de zogenaamde openbare ruimten. Dat kan zowel buiten (straat, parken, speeltuinen, schoolplein, winkelstraat, sportveld, , etc.) als binnen (winkels, supermarkten, restaurants, kapper, bibliotheek, buurthuis, etc.) zijn. In plaats van openbare ruimte is het beter om te kijken naar publieke ruimten of het publiek domein (Lofland, 1998; Hajer & Reijndorp, 2001). Spontane ontmoetingen en uitwisselingen kunnen namelijk ook plaatsvinden in semi-openbare (het portiek, de galerij) en private ruimten (winkelcentra, bioscopen, vliegvelden, trein-/metrostations). Men noemt dit ook wel third places: plekken naast thuis en werk waar mensen tussen de mensen kunnen zijn.

Ondanks dat al deze ruimten voor iedereen toegankelijk zijn, zijn er ook ruimten die - dan wel niet tijdelijk - voor of door bepaalde groepen worden toegeëigend. Dit wordt met een mooi woord de parochialisering van de openbare ruimte genoemd. Plekken die weliswaar openbaar zijn, maar bij een bepaalde groep met een eigen 'gedragscode' lijken te horen. Er heerst daar een - wat Lofland (1998) noemt - parochiale-relationele sfeer. Mensen (h)erkennen elkaar als soortgenoten, als gelijkgezinde anderen. Toetreding van een 'vreemde' tot die ruimte kan voor bridging zorgen als er contact wordt gemaakt.

Voorbeelden van dit soort geparochialiseerde ruimten zijn onder andere een woonstraat, een stamcafé, een voetbalveldje en een skatepark. De laatste is een mooi voorbeeld. Hoewel het een openbare ruimte is, zie je wel dat bepaalde groepen - de meest geoefende, mannelijke skaters - zich de ruimte toe-eigenen. Tegelijkertijd speelt nog een ander verschijnsel. Deze - veelal wat afgelegen - skateparken worden niet alleen aangelegd om skaters een eigen plek te geven voor het beoefenen van hun hobby, maar zijn ook vaak bedoeld om zo juist de overlast elders in de stad te beperken. Daarmee verdwijnen skaters uit het straatbeeld en wordt de ruimtelijke segregatie versterkt.

Skaten in Den Haag (foto: Gerben Helleman)

De kans op uitwisseling tussen groepen is het grootst als twee of meerdere parochiale domeinen samenkomen. Oftewel in de overgangsgebieden waar verschillende werelden elkaar overlappen of elkaar raken. Een park (of een strand) is een mooi voorbeeld. Zie hoe daar in de zomer verschillende groepen een stukje van het park toe-eigenen door een kleedje neer te leggen of een voetbalveldje maken. Op het moment dat de bal te ver wordt weggeschoten, ontstaat contact tussen die verschillende werelden. Een ander goed voorbeeld - dat Hajer en Reijndorp (2001) benoemen - is het Leidseplein in Amsterdam tussen 22.00 en 23.00 uur. Rond dat tijdstip is er namelijk een divers publiek dat met elkaar in aanraking kan komen: mensen die uit eten zijn geweest, de bioscoop in of uit gaan, uit het theater komen en mensen die gaan stappen. Een ander mooi voorbeeld van een publiek domein dat zij noemen is de Londense Underground waar iedereen - jong en oud, arm en rijk - van afhankelijk is en dus gebruik van maakt. 

Wie streeft naar ontmoeting zou bij de inrichting van de stad dus vooral moeten streven naar multifunctionele ruimten waar verschillende mensen op hetzelfde moment verschillende dingen doen. Men noemt dat comprimering. Ruimten die gelegenheid bieden voor zowel collectieve gebeurtenissen als individuele ontmoetingen. Met andere woorden: meervoudigheid en incongruentie vergroot de kans op interactie. Dus eerder synchronic spaces zoals een marktplein met meerdere functies en verschillende activiteiten dan sequential spaces waar maar één ding te doen is, zoals in een voetbalstadion (Sennett, 2018). Waarbij het dan ook nog helpt als er zachte grenzen zijn, zoals op het marktplein waar de verschillende werelden in elkaar overlopen: je loopt heel makkelijk van het caféterras via de marktkramen naar het stadhuis. Bij een stadion heb je harde grenzen: je hebt een kaartje nodig om binnen te komen, om vervolgens 90 minuten in een aangewezen vak te moeten blijven zitten.

Dakpark Rotterdam (foto: Gerben Helleman)

Tot slot
Het bovenstaande verhaal doet op sommige punten mogelijk de moed in de schoenen zinken, maar is niet met die intentie geschreven. De inzichten over de afstandelijke omgangsvormen in de stad, de toenemende individualisering en onze voorkeur voor bonding in plaats van bridging, leren ons echter wel dat politici, beleidsmakers, adviseurs en andere professionals hier en daar hun ambities moeten bijstellen. Streven naar 'vertrouwde vreemden' is een stuk realistischer dan van bovenaf sociale cohesie te stimuleren (als je dat al zou moeten willen). Op deze manier doe je ook meer recht aan de verscheidenheid - en daarmee de charme - van de stad.

Voor beleid liggen er dan ook vooral aanknopingspunten bij het concept van 'amicaliteit'. In plaats van geforceerd groepen met elkaar in contact te laten komen en de focus te leggen op het samensmelten van verschillende identiteiten, kan je je ook richten op overeenkomsten. Op hetgeen al bindt of kan binden, zoals hobby's, activiteiten of veelbezochte plekken. Zie hier bijvoorbeeld het belang van sport: dat is dus niet alleen een middel voor beweging, maar ook voor ontmoeting en maatschappelijke participatie. Waarbij er tussen de leden van bijvoorbeeld een voetbalvereniging zowel bonding (dezelfde hobby) als bridging (andere bevolkingsgroepen) kan plaatsvinden. En die twee krachten spelen ook als een team een uitwedstrijd speelt in een andere stad op 'onbekend terrein'. Hetzelfde belang kan worden gehecht aan bijvoorbeeld het buurtwinkelcentrum, het schoolplein, de bibliotheek of de Leeszaal. Dit zijn natuurlijke plekken waar verschillende bewonersgroepen van diverse pluimage elkaar kunnen tegenkomen. 

Bovenstaande verhaal doet wel een poging om weg te blijven van de gedachte van een maakbare samenleving. Uiteindelijk zullen mensen zelf het eerste contact moeten maken. Beleid kan slechts een aantal voorwaarden en omstandigheden scheppen voor die potentiële ontmoetingen. Met name door goed na te denken over het ontwerp, het onderhoud en de programmering van de publieke ruimten. Door overgangsgebieden en plekken te creëren die voor diverse personen uitnodigend en toegankelijk zijn (comprimering). Dat kan bijvoorbeeld door in je stad openbare festivals te organiseren met een diverse programmering; door bij de inrichting van wijken minder naar de auto (doorgang) en meer te kijken naar het langzaam verkeer, het spelen en ontmoeten (verblijf); door een zachte overgang te creëren tussen privé en openbaar; door gedifferentieerde woonmilieus te bewerkstelligen (óók in de villawijken); door functiemenging en verticale verdichting; door voorzieningen zoals buurthuizen en bibliotheken in stand en laagdrempelig te houden; door kijkgroen om te vormen tot gebruiksgroen, Etcetera. Allemaal voorbeelden die ervoor zorgen dat je een betekenisvolle, publieke ruimte creëert die zowel multifunctioneel, uitnodigend als toegankelijk is en daarmee een diverse groep mensen trekt.    

Meer lezen over het creëren van levendige, publieke ruimten? Zie dan onder andere deze top 10 van randvoorwaarden, dit artikel over placemaking of dit artikel over kindvriendelijke steden.

Theaterfestival 'Mooi Weer Spelen' in Delft (foto: Gerben Helleman)

Geraadpleegde literatuur
Maartje Bakker (2021) In Spanje sta je nooit alleen. De Volkskrant, 16 januari 2021.

Talja Blokland (2006) Het sociale weefsel van de stad. Cohesie, netwerken en korte contacten. Rotterdam: Erasmus Universiteit.

Talja Blokland (2008) Ontmoeten doet er toe; een essay. Rotterdam: Vestia.

Lodewijk Brunt (1996) Stad. Amsterdam: Boom.

Lodewijk Brunt (2016) Tolerantie. Blog.

P.L.L.H. Deben & P.C.G. Rings (1999) Reglementering en disciplinering van het gebruik van de openbare ruimte. In: Sociologische Gids, 46, pp. 245-257.

Jan Willem Duyvendak (2017) Thuis: het drama van een sentimentele samenleving. Amsterdam: AUP.

Jan Willem Duyvendak & Fenneke Wekker (2017) Thuis in de stad. Over het verschil tussen vriendschap en amicaliteit. In: Jan Willem Duyvendak, Thuis: het drama van een sentimentele samenleving. Amsterdam: AUP.

Claude Fischer (1982) To Dwell among Friends: Personal Networks in Town and City. Chicago: The University of Chicago Press.

Carol Brooks Gardner (1995) Passing by: gender and public harassment. Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press.

Jan Gehl (2010) Cities for People. Island Press.

Mark Granovetter (1973) The Strength of Weak Ties. In: American Journal of Sociology, 78-6, pp. 1360-1380.

Maarten Hajer & Arnold Reijndorp (2001) Op zoek naar publiek domein; analyse en strategie. Rotterdam: NAi Uitgevers.

Gerben Helleman (2012) Oranjekoorts geeft kleur aan openbare ruimte. Blog Stadslente.

Gerben Helleman (2013) Een verschil van dag en nacht. Blog Stadslente.

Gerben Helleman (2017) Stadswijken: de noodzaak van precisie (deel 1: de wijkanalyse). Blog Stadslente.

Gerben Helleman (2018) The Open City. Blog Urban Springtime.

Hilje van der Horst, Jeanet Kullberg & Léon Deben (2001) Wat wijken maakt. DGVH/NETHUR Partnership.

Wenda van der Laan Bouma-Doff (2005) De buurt als belemmering? Van Gorcum.

Lyn H. Lofland (1998) The Public Realm; exploring the city's quintessential social territory. New York: De Gruyter.

Thomas van Luyn (2020) Bubbels. In: VK Magazine, nr. 1004, p.40.

Stanley Milgram (1977) The Individual in a Social World: essays and experiments. Reading/Mass.:  Addison-Wesley Pub.

Charles Montgomery (2015) Happy City; Transforming our Lives through Urban Design. Penguin.

Robert Putman (2000) Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. Simon & Schuster.

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) (2020) Toegang tot de stad: hoe publieke voorzieningen, wonen en vervoer de sleutel voor burgers vormen. Den Haag: Rli.

Arnold Reijndorp (2004) Stadswijk; stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam: NAi Uitgevers.

Arnold Reijndorp (2005) Afscheid van de consensuscultuur; ruim baan voor een stedenbouw van het conflict. In: Peter Michiel Schaap & Tijmen Hordijk (red.) Stad in conflict. Groningen: Platform GRAS.

Richard Sennett (2018) Building and Dwelling: Ethics for the City. London: Penguin Books Ltd.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2004) In het zicht van de toekomst: Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP.

Sven de Visscher (2008) De sociaal-pedagogische betekenis van de woonomgeving voor kinderen. Gent: pedagogische wetenschappen. 

Ellen de Visser (2020) Rudi Westendorp: 'Het is de volksaard die bepaalt of het virus je wegblaast'. De Volkskrant, 17 oktober 2020.

Carlijne Vos (2020) Ben Coates: 'Nederlanders zijn te roekeloos'. De Volkskrant, 15 oktober 2020.

Guido Walraven & Nico de Vos (2019) Toekomstperspectieven voor plekken van hoop en verandering. In: Helleman, G., S. Majoor, V. Smit & G. Walraven (reds.) Plekken van hoop en verandering: samenwerkingsverbanden die lokaal verschil maken (pp. 159-174). Utrecht: Academische Uitgeverij Eburon.

William H. Whyte (1980) The Social Life of Small Urban Spaces. New York: Project for Public Spaces.

Ries van der Wouden (1999) De stad op straat; de openbare ruimte in perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau / Elsevier. 

Joke van der Zwaard (2010) Scenes in de Copy Corner; van vluchtige ontmoetingen naar publieke vertrouwdheid. Amsterdam: Uitgeverij SUN.

Reacties

  1. Wow, dit ga ik nog een keer rustig herlezen. Maar van een snelle lezing ben ik al erg onder de indruk, Gerben!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Een helder betoog. Een woord van waardering: Fantastisch.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. mooi artikel, en voer voor discussie. Zo heeft afstandelijkheid ook zijn positieve betekenis en voordelen in publiek domein. Lees hiervoor o.a #Bahrdt (Moderne Grosstadt), '#Distanzstellung' of mijn interpretatie hiervan in "Terug naar de stad". #terugnaardestad

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ontmoeten in de openbare ruimte: actueel en belangrijk onderwerp! Zie ook https://t.co/1Nf6k6rbKE

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Boeiende blog over het publiek domein in de stad en de waarde van ontmoetingen met anderen.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Caroline de Jager17 december 2020 om 21:53

    Wat een super interessant artikel! Heb het met veel interesse en plezier gelezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Fijn zo'n uitgebreid overzicht. Dikke plus voor het gebruik van de UWAH-hashtag ;)

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Heel interessant stuk Gerben! Sluit mooi aan bij ons Apeldoorns onderzoek Uitnodigende Buitenruimte.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Interessant stuk, Gerben, met veel interesse gelezen! Groeide namelijk op met een vader die stedenbouwkundige was :-) dank!

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Interessante uiteenzetting. Ben benieuwd naar nadere concretisering van de voorwaarden die beleid kan scheppen. Gelderland Sport! doet al pogingen.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten