Buitenspelen: wie, waar en wat?

In zowel onderzoek als beleid komt er gelukkig steeds meer aandacht voor een speelvriendelijke openbare ruimte. Toch is er vaak nog weinig inzicht in hele basale vragen. Spelen jongens bijvoorbeeld meer buiten dan meisjes? Waar spelen kinderen vooral buiten? En wat doen ze daar? Nieuw onderzoek geeft antwoord op deze vragen.

*** This article is also available in English ***  

In september en oktober 2021 hebben dertig studenten van de opleiding Ruimtelijke Ontwikkeling van De Haagse Hogeschool onderzoek gedaan naar buitenspelen in hun eigen woonwijk. Iedere student is op minimaal twee verschillende dagen kris-kras door de eigen woonwijk gaan lopen om te observeren waar en welke kinderen buitenspelen. Daarnaast is gekeken met wie ze spelen en welke activiteiten ze ondernemen. Deze observaties zijn uitgevoerd op willekeurige doordeweekse dagen na schooltijd (92%) en soms in het weekend (8%). In totaal zijn er 1.191 kinderen geobserveerd in twintig verschillende gemeenten (zie figuur 1). 

Figuur 1. Locaties waar de buitenspelende kinderen zijn geobserveerd

Wie spelen er buiten?
Dat kinderen buitenspelen is allang niet meer zo vanzelfsprekend als in het verleden. Door diverse maatschappelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingen is de tijd die kinderen buiten spelend doorbrengen flink afgenomen (Dellas et al., 2018; Kantar Public, 2018; Meire, 2020). Wie spelen er echter nog wel buiten?

Geslacht
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw speelden er veel meer jongens buiten dan meisjes. Jongens werden veel vrijer gelaten waardoor zij meer buiten kwamen, terwijl meisjes vaak al huishoudelijke taken hadden of op hun broertje of zusje moesten passen (Ward, 1978). De vraag is hoe die verhouding tussen jongens en meisjes tegenwoordig is. In Vlaanderen is dit goed in beeld gebracht met behulp van een onderzoek dat in 1983, 2008 en 2019 is uitgevoerd in zeven woonwijken in en rondom Antwerpen (Meire, 2020). Daaruit bleek dat meisjes nog altijd minder buitenspelen dan jongens in de leeftijdscategorie tussen de drie en veertien jaar. In 2008 waren de meisjes met 45% al licht ondervertegenwoordigd, maar in 2019 was dit al gezakt tot 37%. Een percentage dat gelijk is aan de resultaten uit 1983.

In Nederland zijn er weinig gegevens beschikbaar over wie er buitenspelen. En als er al gegevens zijn dan is dit vaak gebaseerd op onderzoek waarin ouders is gevraagd naar het buitenspeelgedrag van hun kind(eren). Zo concludeert het Mulier Instituut op basis van zo’n enquête dat 63 procent van de jongens - van vier tot elf jaar - vijf tot zeven keer per week buitenspelen, tegenover 58 procent van de meisjes (Dellas et al., 2018).

In ons onderzoek gaat het niet om schattingen van ouders maar hebben we gekeken naar het daadwerkelijk gedrag van kinderen. Waarbij buitenspelen is gedefinieerd als spelen in de openbare ruimte. Het spelen in privéomgevingen, zoals in een voor- of achtertuin, zijn buiten beschouwing gelaten. Ook de kinderen die zich te voet of per fiets aan het verplaatsen waren zijn niet meegenomen in het onderzoek. Ook wij kwamen beduidend meer jongens tegen dan meisjes. Twee derde van de spelende kinderen was een jongen (66%) en slechts een derde (33%) een meisje.


Leeftijd
Kinderen op hele jonge leeftijd, tussen de nul en vier jaar, zijn we tijdens onze metingen weinig tegengekomen (10%). Dit is ook niet heel gek, want deze leeftijdsgroep is voor het buitenspelen nog erg afhankelijk van een ouder die mee gaat naar een speelplek. En als ze al zelfstandig buitenspelen dan is dat vooral in de nabijheid van het eigen huis.

We zijn vooral kinderen tegengekomen tussen de leeftijd van vijf en acht jaar (34%) en van negen tot en met twaalf jaar (39%). De leeftijden waarop over het algemeen ook het meest wordt buiten gespeeld. Dit zijn ook de leeftijdscategorieën waarbij een kind steeds meer vrijheid krijgt van de ouders om op een grotere afstand van het eigen huis te spelen. Daardoor is de keuzevrijheid voor oudere kinderen groter.

Kinderen die de basisschool verlaten (vanaf circa twaalf jaar), spelen over het algemeen minder buiten. Dat heeft verschillende redenen, zoals nieuwe interesses die meer passen bij de levensfase, minder vrije tijd ten gevolge van huiswerk, de mogelijkheden binnenshuis (internet, sociale media, TV), en een openbare ruimte die minder aansluit op de speelbehoefte van oudere kinderen. Wij kwamen dan ook in maar 17% van de gevallen een kind van dertien jaar of ouder tegen.


Geslacht en leeftijd
Als we deze bevindingen combineren en zowel naar geslacht als leeftijd kijken dan ontstaat een interessant beeld (figuur 2). In de jongere leeftijdscategorie - van nul tot acht jaar - is de verhouding tussen jongens en meisjes bijna gelijk. Op oudere leeftijd ontstaan er echter grote verschillen. Meiden van negen jaar of ouder spelen veel minder buiten dan hun leeftijdsgenoten van het mannelijke geslacht. 

Als we kijken naar de absolute aantallen dan zijn we de meeste meisjes tegengekomen in de leeftijdscategorie van vijf tot acht jaar en de meeste jongens tussen de negen en twaalf jaar.

Figuur 2. Wie spelen er buiten naar geslacht en leeftijd (in percentages en aantallen)?

Met wie wordt er buiten gespeeld?
Buitenspelen heeft verschillende voordelen. Naast de positieve invloed op de gezondheid en de motorische vaardigheden ontwikkelen kinderen tijdens het buitenspelen ook hun sociale vaardigheden. Door met andere kinderen (of volwassen) te spelen, leren ze samenwerken, overleggen en compromissen sluiten. En spelenderwijs leren ze meer over de geldende normen en waarden en worden vriendschappen gesloten. Zoals Dave Ebsberg-Kleijkers, directeur van Jantje Beton dat treffend zegt: “Het oefenen van het samen zijn met anderen begint met samen spelen. Samen spelen wordt later samen werken en samen leven”.

Alleen of samen?
Buitenspelen doe je - met andere woorden - niet alleen. Dat blijkt ook uit ons onderzoek. Bij slechts 8% van alle observaties was een kind alleen aan het spelen. De meeste kinderen waren met andere kinderen aan het spelen (82%). Slechts 4% was met volwassenen aan het spelen en 6% was met een of meerdere kinderen én volwassenen aan het spelen.


Toezicht
Een van de kenmerken van buitenspelen is dat het vaak een open, onvoorspelbaar en ongestructureerd karakter heeft. Het gaat om onbegeleid spelen dat door kinderen zelf geïnitieerd wordt. De kinderen - en niet de volwassenen - zijn in de lead. Bovenstaande cijfers laten dat ook zien: volwassen doen bijna niet mee. Zijn ze dan helemaal niet aanwezig? Jawel en eigenlijk meer dan wij hadden verwacht. In maar liefst 47% van de observaties waren er ook volwassen bij. Dus veelal niet om samen te spelen maar om - op een gepaste afstand - ‘toezicht’ te houden. Daarbij waren logischerwijs bij de jongere kinderen meer volwassenen aanwezig dan bij de oudere kinderen (zie figuur 3).

Figuur 3. Aanwezigheid van volwassen bij het buitenspelen naar leeftijd (in percentages)

Toch is het opvallend dat zelfs bij een kwart van de kinderen tussen de negen en twaalf jaar een volwassene aanwezig was. Aan de ene kant kan dit komen doordat er is geobserveerd op een speelplek waar kinderen van diverse leeftijden aanwezig waren en dat de desbetreffende ouder alleen toezicht hield op een van de jongere kinderen. Aan de andere kant past dit ook wel in beeld dat ouders hun kind steeds meer willen beschermen tegen verkeer en de boze buitenwereld (stranger danger). Ouders hebben daarbij soms een overmatige behoefte gekregen aan controle en veiligheid (zie o.a. Gaster, 1991; Torrance, 1998; Karsten, 2005; Gill, 2007; Fyhri et al., 2011; Woolley & Griffin, 2014). Dat beschermingsdenken gaat over het algemeen ten koste van de speelvrijheid en zelfstandige bewegingsvrijheid van kinderen. In een onderzoek in twaalf landen gaf bijvoorbeeld 51% van de ouders aan dat zij zich teveel zorgen maakte over de veiligheid van hun kind om ze te kunnen laten buitenspelen (Ingka Group, 2015).

Daarbij worden de meisjes meer ‘in de gaten’ gehouden dan de jongens. Bij de meisjes is in 62% van de gevallen een volwassene aanwezig, terwijl dit bij de jongens slechts 38% is. Dat verschil is er met name tijdens de basisschoolleeftijd. In de leeftijd tussen de nul en vier jaar en boven de dertien jaar is het verschil tussen jongens en meisjes een stuk kleiner.


Waar spelen kinderen?
Kinderen zoeken bij het buitenspelen - binnen hun mogelijkheden en wensen van dat moment - naar een plek waar zij het meeste speelplezier kunnen hebben. Daarvoor kunnen ze gebruik maken van verschillende soorten speelplekken. Deze kan je grofweg onderverdelen in twee categorieën:

  • Formele speelplekken, zoals een speeltuin, schoolplein of sportveldje. Dit zijn vaak afgesloten en omheinde plekken die specifiek ontworpen zijn voor bepaalde doelgroepen (places for children) en die vaak ook als ontmoetingsplek fungeren.
  • Informele speelruimten, zoals de stoep, struiken, bosjes, grasvelden en restruimten. Deze ruimten zijn niet als zodanig ontworpen, maar worden door de kinderen eigen gemaakt (children’s places). Bijvoorbeeld door stoeprandje te spelen, door op de stoep te gaan krijten of in de bosjes te gaan spelen.

Bij ons onderzoek kwamen we de meeste kinderen tegen op formele speelplekken (figuur 4). Ongeveer tweederde van alle kinderen was hier aan het spelen met daarbij een grote oververtegenwoordiging van het spelen in speeltuinen. Ongeveer een derde speelde op plekken die niet als zodanig zijn ingericht en dan met name op grasvelden en op de straat. Buitenspelen is dus meer dan alleen het gebruik maken van vaste speelattributen in gestandaardiseerde speeltuinen.

Figuur 4. Locaties waar kinderen buitenspelen (in percentages)

Ook hier is er weer een duidelijk verschil naar geslacht. Van alle meisjes die we hebben geobserveerd kwamen we maar liefst de helft (51%) tegen in een speeltuin en daarna op een schoolplein (14%). De jongens zagen we op meer diverse plekken, zoals de speeltuin (29%), het sportveldje (22%), het schoolplein (13%) en op een grasveld (11%).
Kijkend naar de locaties, dan zien we gemiddeld genomen in de speeltuinen (52%-48%) en in de bosjes en struiken (50%-50%) een mooie gelijke verdeling tussen jongens en meisjes, terwijl de sportveldjes (92%) en grasveldjes (82%) worden gedomineerd door jongens.


Figuur 5 laat zien dat baby’s en peuters (0-4 jaar) vooral in de speeltuin (62%) spelen en op de straat, stoep of buurtplein (17%). Bij de leeftijdscategorie vijf tot acht jaar is dit ook het geval, maar zij gaan ook buiten schooltijd naar het schoolplein (15%). Een speelplek die ze nu – als schoolgaande kinderen - beter weten te vinden en waar ze mogelijk al zelfstandig naar toe mogen gaan. Bij de oudere kinderen is de speeltuin minder geliefd en wordt naast het grasveldje vooral het sportveldje (van 0% naar 38%) steeds populairder. Dat is niet het geval bij het (basis)schoolplein, die wordt vanaf 13 jaar bijna niert meer gebruikt als speelplek. Wat gezien de overgang naar het voortgezet onderwijs logisch is.

Figuur 5. Locaties waar kinderen buitenspelen naar leeftijd (in percentages)
 

Wat doen de kinderen tijdens het buitenspelen?
Op deze speelplekken hebben we vervolgens gekeken wat de kinderen aan het doen zijn. Daarbij moest per kind minimaal één en maximaal drie activiteiten worden genoteerd. Als we die bij per categorie bij elkaar optellen dan zien we dat bijna een kwart van de kinderen bezig was met balsporten. Het gaat hier met name om voetballen, hoewel ook hockey, tennis, basketbal en tafeltennis onder deze categorie vallen. Zoals verwacht is deze activiteit vooral populair onder oudere jongens.  

Van alle kinderen was 13% aan het klimmen of hangen. Denk daarbij aan spelen in toestellen zoals een duikelrek, klimrek of touwen, maar ook aan het klimmen in bomen. Met enige regelmaat ging dit ook gepaard met ‘balanceren’. Denk daarbij aan het lopen over een balk, wiebelbrug of boomstam. Het waren vooral de kinderen tussen nul en acht jaar die aan het klimmen, hangen of balanceren waren. En meisjes meer dan jongens.

Figuur 6. Activiteiten van kinderen tijdens het buitenspelen (in percentages)

Interessant is dat ook een behoorlijk deel van de kinderen (12%) ‘niets’ aan het doen was. Dus in plaats van dat men actief aan het spelen was, waren zij aan het relaxen, rondhangen, zitten, toekijken of aan het praten met andere kinderen. Dit wordt ook wel receptief spel genoemd. Bij de meiden was dit met 15% zelfs de op een na belangrijkste activiteit.

Zo’n tien procent van de kinderen was aan het rennen, met name in de leeftijdscategorie tussen vijf en acht jaar. Dit als gevolg van tikkertje, pakkertje of verstoppertje, maar ook rennend van speeltoestel naar speeltoestel. Of in het kader van een balspel, zoals stoeprandje, trefbal of lummelen.

Zeven procent van de kinderen was aan het skateboarden, steppen, rolschaatsen of skeeleren. Hier gebundeld onder de koepelterm ‘wielsporten’.


Samenvattend
Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat jongens nog altijd meer buitenspelen dan meisjes, zeker op latere leeftijd. In speeltuinen zien we een evenwichtige verdeling naar geslacht, terwijl de sportveldjes en grasveldjes worden gedomineerd door jongens. Daarbij worden de formele speelplekken – zoals schoolpleinen, sportveldjes en speeltuinen - meer gebruikt dan bijvoorbeeld de stoep, straat of bosjes.

Hieruit moet niet automatisch de conclusie worden getrokken dat kinderen een sterkere voorkeur hebben voor dit soort formele speelplekken en dat we die alleen nog maar moeten realiseren in onze openbare ruimte. Waar kinderen spelen is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden die we ze via de inrichting van de gebouwde omgeving geven (Helleman, 2018). Wie in een drukke straat woont met veel (geparkeerde) auto’s en een smalle stoep is immers al snel genoodzaakt om naar een speeltuin of voetbalveldje te gaan. Dit aanbod lijkt echter wel voor scheve verhoudingen te zorgen. Met name oudere kinderen en meisjes lijken af te haken en zoeken daardoor minder hun vertier in de buitenlucht. Voldoet het aanbod met andere woorden niet aan de vraag? Vervolgonderzoek is nodig om te kijken op welke manier de gebouwde omgeving de mate van buitenspelen positief of negatief beïnvloedt.  

Met dank aan de studenten van de opleiding Ruimtelijke Ontwikkeling van De Haagse Hogeschool voor hun bijdrage aan het veldwerk en docent Stephan van Berkel voor het koppelen van onderwijs en onderzoek.

*** This article is also available in English ***   

Geraadpleegde literatuur

Dellas, V., R. van den Dool & D. Collard (2018). Ontwikkeling buitenspelen bij kinderen in Nederland: factsheet 2018/4. Utrecht: Mulier Instituut.

Fyhri, A., Hjorthol, R., Mackett, R.L., Nordgaard Fotel, T. & Kyttä, M. (2011). Children’s Active Travel and Independent Mobility in Four Countries. Transport Policy, 18 (5), p. 703-710.

Gaster, S. (1991). Urban Childeren’s Access to the Neighbourhood; changes over three generations. Environment and Behavior, 23 (1), p. 70-85.

Gill, T. (2007). No Fear: growing up in a risk averse society. London: Calouste Gulbenkian Foundation.

Helleman, G. (2018). Playable cities: a model and a toolkit. Blog Urban Springtime.

Ingka Group (2015). The Play Report 2015. Leiden: Ingka Group.

Kantar Public (2018). Buitenspelen onderzoek 2018. Utrecht: Jantje Beton.

Karsten, L. (2005). It all used to be better? Different generations on continuity and change in urban children's daily use of space. Children's Geographies, 3 (3), p. 275-290.

Meire, J. (2020). Het grote buitenspeelonderzoek: buiten spelen in de buurt geobserveerd. Kind & Samenleving.

Torrance, K. (1998). Contemporary Childhood; Parent-Child Relationships and Child Culture. Leiden: DSWO Press.

Vries, S.I. de, Slinger, J., Schokker, D.F., Graham, J.M.A. & Pierik, F.H. (2010). Beweegvriendelijke stadswijken voor kinderen: resultaten van een quasi-experimenteel onderzoek. Leiden: TNO.

Ward, C. (1978). The Child in the City. Architectural Press.

Woolley, H.E. & Griffin, E. (2015). Decreasing experiences of home range, outdoor spaces, activities and companions. Children's Geographies, 13 (6), p. 677-691.

 

Reacties

  1. Mooi stuk, leerzaam en herkenbaar. Zo blijkt maar weer hoe belangrijk het is om kinderen ruimte te bieden om te spelen. Samen kunnen we die plekken zo maken dat ze voldoende uitdagend zijn en iedereen uitnodigen om mee te doen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zie ook http://blok.kids-gids.be; Omvangrijk project van Hogeschool Gent over kindvriendelijke stapelbouwomgevingen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Goed stukje. Laat zien dat kinderen behoefte hebben aan vrije en ongestructureerde speelomgevingen waar ze uitgedaagd worden tot het nemen van risicovol spelen.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten