Meten is lang niet altijd weten


Leefbaarheid. Iedereen heeft het er over en iedereen wil het, maar wat is het eigenlijk en wanneer is het voldoende aanwezig? Veel professionals maken - om dit begrip handen en voeten te geven -gebruik van statistieken. Dat is handig, want in tegenstelling tot woorden lijken cijfers neutraal en objectief te zijn. Cijfers liegen immers niet. Dat klopt voor een groot deel, maar niettemin moet je de mensen die deze cijfers samenstellen en gebruiken kritisch volgen. 

Volgens het Van Dale woordenboek betekent leefbaar ‘geschikt om erin of ermee te leven’. Het woord ‘menswaardig’ dekt ook de lading, hoewel dit een iets bredere betekenis heeft. Het woord leefbaarheid staat gek genoeg niet in het 250.000 woorden tellende naslagwerk. Oude beleidsrapporten van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) bieden uitkomst. Leefbaarheid was namelijk ook in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw een veel gebezigde term. De periode waarin de beleidswereld zich nog bezig hield met Probleemcumulatiegebieden, het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Het ministerie definieerde leefbaarheid toen in een publicatie als “de kwaliteit van de stedelijke woonomgeving en de zich daar manifesterende maatschappelijke problemen”. Met vervolgens de belangrijke toevoeging: “Wat leefbaar is, is in sterke mate subjectief en afhankelijk van de normen en waarden van degene die het gebied beoordeelt. Het gaat immers om de manier waarop mensen hun buurt of wijk beleven”. 

Begripsverwarring
Hierbij vallen drie dingen op. Ten eerste dat de definitie wel richting geeft, maar dat - door woorden als ‘kwaliteit’ en ‘maatschappelijke problemen’ - een scherp afgebakende betekenis ontbreekt en daarmee ook op veel verschillende toestanden, gebeurtenissen of zaken kan wordt toegepast. 

Ten tweede valt op dat het begrip leefbaarheid vaak wordt gekoppeld aan fysieke en sociale achterstanden in steden en wijken en daardoor vaak een negatieve connotatie heeft. We hebben het immers eigenlijk nooit over de leefbaarheid van villawijken. 

En ten derde valt op dat de invulling van het begrip sterk afhankelijk is van tijd, plaats en persoon. De grens van wat bijvoorbeeld aanvaardbaar en realistisch wordt gevonden, is geen vast gegeven en zal per samenleving verschillen. Altijd interessant: neem een groepje buitenlandse professionals mee voor een rondwandeling door een van onze aandachtswijken of ga zelf in het buitenland op bezoek in een woonwijk en je kijkt weer met een ander perspectief tegen bepaalde vraagstukken aan. Maar ook binnen Nederland verschillen logischerwijs de meningen over wat nu leefbaar is. De ene persoon houdt bijvoorbeeld meer van een beetje reuring dan de ander. Maar wanneer slaat gezellige drukte en bedrijvigheid om naar overlast? Dat zal per persoon verschillen.

Leefbaarheid is met andere woorden een containerbegrip, het is contextgevoelig en behoorlijk subjectief. Daardoor is het ook moeilijk om de leefbaarheid in een buurt of wijk met statistieken te peilen of samen te vatten in een alomvattend cijfer. Toch wordt hier al sinds 2008 naar gestreefd met behulp van de zogenaamde Leefbaarometer. Dit voorjaar verscheen de nieuwste versie. Hierin wordt leefbaarheid gedefinieerd als “de mate waarin de omgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de mens aan worden gesteld”. Aan de hand van vrij ingewikkelde formules en 94 indicatoren - verdeeld over vijf dimensies (fysieke omgeving; woningvoorraad; voorzieningen; sociale samenhang; overlast en onveiligheid) - zou de leefbaarheid per gemeente en wijk zijn af te lezen. Deze vertelt ons dat de wijk ‘Heechterp & Schieringen’ in Leeuwarden het slechtst scoort en de ‘Grachtengordel-West’ in Amsterdam het best.  

Wat mij betreft is het altijd uitkijken geblazen bij deze en andersoortige statistische berekeningen waarin wijken onderling worden vergeleken of ten opzichte van een stedelijk of landelijk gemiddelde. Eerder beschreef ik in een publicatie al een aantal valkuilen bij het maken van wijkanalyses aan de hand van cijfers. 

Een onvolledig beeld
Allereerst geven cijfers lang niet altijd de juiste impact weer. Een paar voorbeelden: als er honderd relschoppers bij een betoging een winkel leeghalen, geldt dat in de statistieken slechts als één inbraak terwijl bewoners hier een hele andere nasmaak aan overhouden. In het verlengde: als er sprake is van geluidsoverlast door een feestje maakt het niet uit of twee of vijftien mensen hiervan een melding maken: een incident wordt altijd maar één keer geteld. Als in een buurt het aantal woninginbraken is gedaald, lijkt dat een mooi resultaat, maar als de aangiftebereidheid onder bewoners ook is afgenomen, zegt dit cijfer niet zoveel. Of andersom: als er in een bepaalde wijk een jaar lang intensief is gezocht naar hennepkwekerijen dan zal die wijk er in de statistieken negatief uitkomen, maar een buitenstaander moet dan niet de conclusie trekken dat er in deze wijk meer hennepkwekers actief zijn. Ook goed om te weten is dat statistieken alleen gaan over mensen die geregistreerd staan. Illegalen en dak- en thuislozen blijven hierdoor onzichtbaar. 

Cijfers generaliseren
Daarnaast zeggen de cijfers op buurt- of wijkniveau helemaal niets over de ontwikkeling van een individu. Als een huurder na een inkomensstijging van een sociale huurwoning naar een koopwoning in een andere wijk verhuist, dan zal iedereen dat zien als een positieve ontwikkeling. In de wijkstatistieken zie je daar echter niets van terug. De sociale huurwoning wordt immers weer bewoond door een nieuwe huurder met een laag inkomen. Vergelijk het met een basisschool: daar stromen ook ieder jaar ‘domme’ kinderen in en ‘slimme’ kinderen uit. De school blijft gemiddeld echter even dom of even slim. 

Ratio versus emotie
Ook wordt er vaak weinig rekening gehouden met het verschil tussen feiten en gevoelens, waardoor het nog maar de vraag is wat een cijfer nu precies zegt. Veel cijfers over leefbaarheid zijn gestoeld op rapportcijfers van bewoners of de reactie op stellingen met een vijfpuntscore. Dat heeft als belangrijk voordeel dat de leefwereld van bewoners ook wordt meegenomen. Aandachtspunt is alleen wel dat één burenruzie – vlak voor het invullen van de vragenlijst – van grote invloed kan zijn op de score die men geeft bij de stelling ‘De mensen in deze buurt gaan op een prettige manier met elkaar om’. Ook is het de vraag hoe mensen een vragenlijst over de veiligheid in hun wijk invullen als ze deelnemen aan een WhatsApp-groepje waar bewoners elkaar op de hoogte houden. Berichten als “Er loopt hier een onbekende man door de straat” hebben vaak een negatieve invloed op de onveiligheidsgevoelens, terwijl er feitelijk vaak weinig aan de hand is. 

Verlies van detail
Een ander knelpunt bij cijfers is dat het altijd een categorisering van iets is. Dat is ook logisch, omdat we met cijfers proberen de complexe werkelijkheid iets beter te begrijpen. Een dergelijke standaardisatie kan er echter voor zorgen dat je belangrijke achtergrondinformatie verliest. Neem bijvoorbeeld de veel gehanteerde indeling naar etniciteit. Die kan je vertellen dat in een bepaalde wijk 7% van de mensen een Turkse migratieachtergrond heeft. Naast de discussie in hoeverre het geboorteland van iemand relevant is voor maatschappelijke vraagstukken, is het ook de vraag wat dit cijfer nu eigenlijk zegt. Wie meer wil weten over etniciteit zal namelijk ook moeten kijken naar de politieke of religieuze stromingen binnen die groep en vanuit welk deel van het herkomstland de persoon afkomstig is. Zo bestaat de statistische groep ‘Turken’ uit Turken, Koerden en Azeri Turken (Azerbeidzjanen). En daarbinnen maakt men zelf het onderscheid tussen de Alevieten, de Soennieten en Sjiieten. De laatste groep komt vooral uit de Turkse provincie Igdir, maar ook bijvoorbeeld uit Iran en Irak. Om maar aan te geven dat er binnen een statistische groep soms meer verschillen zijn dan tussen twee andere groepen.

Selectief
Tenslotte is het gevaar bij dit soort statistieken dat ze selectief worden toegepast. Stel er zijn in het afgelopen jaar 64 woninginbraken in een wijk geweest. Wat zegt dit dan precies? De duiding van dit cijfer zal waarschijnlijk afhangen van de boodschap die men wilt vertellen. Als er bijvoorbeeld een rijkssubsidies beschikbaar komt voor extra wijkagenten of inbraakwerende voorzieningen dan kan dit cijfer helpen om de problemen scherp neerzetten: die 64 woninginbraken zijn namelijk een stuk hoger dan in andere wijken. Maar als een wethouder of chef van de politie zijn of haar beleid van het afgelopen jaar moet verdedigen, dan zal hij of zij misschien benaderen dat het jaar ervoor er nog 75 inbraken waren geweest (een daling van 15%!). Hetzelfde cijfer kan dus meerdere dingen betekenen en op meerdere manieren worden ingezet. 

Kwantitatief én kwalitatief
Bovenstaande is geen betoog tégen statistieken. Cijfers kunnen heel nuttig zijn om overzicht te creëren, patronen te ontdekken en gegevens te presenteren. Dit essay is meer bedoeld als waarschuwing en als oproep om bij een wijkanalyse nog andere bronnen te gebruiken. Einstein zei immers al: “Not everything that can be counted counts, and not everything that counts can be counted.” Je zult statistieken dus moeten aanvullen met meer kwalitatieve informatie. Door de wijk in te gaan, door met bewoners in gesprek te gaan, door te observeren en jezelf zo de leefwereld eigen te maken. Dan krijg je het echte verhaal achter én naast de cijfers.

Juist hogescholen kunnen hier een belangrijke rol in vervullen. Zij hebben namelijk een sterke lokale binding met de stad en regio waar hun hogeschool is gehuisvest. Docenten, studenten en onderzoekers hebben met andere woorden al veel specifieke gebiedskennis en ook een breed netwerk van lokale organisaties en bewoners. Daarnaast hebben zij veel ervaring met kwalitatief en meerjarig onderzoek. Zij hebben of kunnen op deze manier inzicht krijgen achter de oorzaken van bepaalde problemen die niet in een cijfer zijn te vatten en – niet onbelangrijk - welke oplossingen passen bij die lokale context. 

Dit essay verscheen eerder in het E-magazine Leefbaarheid en Veiligheid van Platform Stad en Wijk waar ondergetekende vijf jaar lang coördinator van is geweest.

Foto: Ton van der Pennen

Reacties