De toekomst (en geschiedenis) van de stad

Planoloog, blogger, voormalig ambtenaar en bijzonder hoogleraar Zef Hemel houdt in zijn boek ‘De toekomst van de stad’ een pleidooi voor meer grootstedelijkheid. Een dappere poging die helaas wat blijft hangen in abstracte begrippen en geschiedbeschrijvingen, maar wel een boek oplevert met een mooi overzicht van de grootste stadsdenkers door de eeuwen heen.


Zef Hemel is waarschijnlijk een van de meest belezen personen binnen ons vakgebied. Zijn boekenkast is ronduit indrukwekkend en op zijn lezenswaardige blog publiceert hij bijna dagelijks over stedelijke vraagstukken. Logisch dat mijn verwachtingen hooggespannen waren toen ik begon te lezen in zijn boek ‘De toekomst van de stad; een pleidooi voor de metropool’. En na het inleidende hoofdstuk ging ik er helemaal voor zitten: “Nederlandstalige boeken die een lofzang zingen op de grote stad, bestaan er opvalland genoeg echter nog amper. Doorgaans wordt er hier te lande vooral in zorgelijke termen over grote steden geschreven. Het werd tijd dat er in Nederland eens zo’n positief boek verscheen […] Ik wilde een boek schrijven dat stelling neemt en de boel eens flink opschudt.” En een boek dat “antwoord zou moeten geven op tal vanzelfsprekende vragen. Wat is een stad? Waarom groeien sommige steden? Kunnen megasteden bestaan? Is de stad een oplossing of een probleem? En vooral: hoe kostbaar is grootstedelijkheid?” In de daaropvolgende hoofdstukken komen deze vragen helaas niet allemaal aan de orde. Het boek gaat meer over de geschiedenis van de stad, dan over de toekomst. Ook is er redelijk veel aandacht voor de manieren waarop steden in het verleden zijn tegengewerkt, terwijl ik vooral een verhaal had verwacht over de positieve kanten van de stad.

Grootstedelijkheid
Kern van het boek is dat grote steden ons veel voorspoed geven. Het gaat daarbij niet zozeer om een grote hoeveelheid woningen of een grote omvang (hoewel dat wel helpt). Groot betekent hier vooral een bepaalde mentaliteit en een grote diversiteit. Het gaat om de grootst mogelijke complexiteit en een gevarieerdheid aan onderling vervlochten culturele, sociale en economische functies die zich – als het even kan – op korte afstand van elkaar bevinden. Uit die drukte en wanorde komen steeds nieuwe innovaties, ontstaan er kansen voor ‘importvervanging’ (de stad bedruipt zichzelf), wordt er welvaart gecreëerd en zorgt het - binnen alle lagen van de bevolking - voor werk en persoonlijke ontwikkeling.
Hemel schets vervolgens met behulp van verschillende steekwoorden (samengevat in onderstaande tabel) wat hij onder grootstedelijkheid verstaat. Kortweg zouden beleidsmakers moeten streven naar grote, diverse, gelaagde, multiculturele steden die profiteren van agglomeratievoordelen. En zeker niet naar “saaie, energievretende, monotone buitenwijken”.

Wat valt er onder grootstedelijkheid?

Wel
Niet
Complexiteit
Simpel
Chaos
Ordening
Variatie
Zakelijk
Rommeligheid
Efficiënt
Innovatie
Stabiliteit
Duurzaam
Energievretend
Wanorde
Saai
Open einde
Resultaatgerichtheid
Spontaniteit
Monotoon
Diversiteit
Functiescheiding
Dichtheid
Vergroening
Gelaagdheid
Sloop en nieuwbouw
Dynamiek
Rust
Vrij
Begrenzing
Veelzijdig
Seriematig
Ongecontroleerd
Controle (van de staat)
Congestie
Overzichtelijkheid
Onzeker
Transparantie
Afwijkend
Normaal

Hemel heeft daarbij – net als zijn idool Jane Jacobs - een broertje dood aan de modernistische stedenbouw die door middel van repeterende patronen, regelmaat, symmetrie, eenvoud, uniformiteit, standaardisatie, rechte lijnen en functiescheiding de ruimte en samenleving wilde ordenen. Het is wat ik op dit blog onder de ‘geplande stad’ versta (Helleman, 2016). In zijn woorden: “Er is teveel planning van bovenaf, er zijn teveel grote projecten die losgezongen zijn van hun omgeving, er wordt in steden te veel gesloopt, de functies worden te veel uit elkaar getrokken. De mensen zijn ondergeschikt aan de gebouwen, het nieuwe is belangrijker dan het oude, steden worden bewust klein gehouden, planners begrijpen steden niet.” 

Een beetje tegengas
Naast de afkeer voor de functionele stedenbouw wordt ook in bijna ieder hoofdstuk de tuinstadbeweging bekritiseerd, omdat hun drang naar een evenwichtigere stad-landverhouding voor een ongebreidelde suburbanisatie heeft gezorgd: “Villa Suburbia was de antithese van de grote stad. Wat ze bood was saaiheid, eenzaamheid, conformiteit en verveling.” Daarnaast is de auteur kritisch op de verdeel- en heerspolitiek van de Nederlandse regering (spreidingsbeleid) om zo achterstandsgebieden te laten groeien. Grote steden worden hierdoor teveel genegeerd, financieel gekortwiekt en benadeeld.
Hoewel dit deels klopt, is het wel op dit soort momenten dat je als lezer soms je wenkbrauwen fronst en de neiging krijgt om het een en ander te nuanceren. Het boek ademt soms namelijk teveel uit dat alles buiten de grote stad niet goed is. Als je niet voor bent, ben je tegen. Daarnaast worden de verhalen in mijn optiek niet altijd in het juiste perspectief geplaatst. Met de kennis van nu is het bijvoorbeeld makkelijk kritiek te hebben op de wereldwijde suburbanisatie. Binnen de juiste historische context zijn die beweegredenen echter wel te begrijpen (of misschien zelfs te verdedigen). De industriesteden waren immers flink vervuild, de leefomstandigheden in de sloppenwijken waren slecht en de auto werd toen nog als een verrijking gezien in plaats van een vervuilend vervoermiddel.


Anti-stedelijke sentimenten
Ik ben het eens met zijn opmerkingen dat grootstedelijkheid ons land veel zou kunnen brengen en dat we hier te weinig ruimte voor geven. Jammer alleen dat er zoveel bladzijden worden besteed aan de verhalen waaruit blijkt dat er onvoldoende aandacht is geweest voor (de groei van) grote steden. Daarmee brengt hij de stad in een soort slachtofferrol, die hij kleine steden en dorpen juist verwijt. Het boek zou daarom krachtiger zijn als het minder naar anderen kijkt (de wingewesten) en meer naar zichzelf (de stad). En minder achterom kijkt en meer vooruit. Nu is het namelijk nog maar de vraag of de sceptici ten opzichte van grootstedelijkheid worden overtuigd. Daarvoor wordt zijn pleidooi ook te weinig onderbouwd. Het blijft eigenlijk bij de constatering dat wij in Nederland de grootste ecologische voetdruk ter wereld hebben en dat onze ruimtelijke inrichting daar mede de veroorzaker van is: “Grootstedelijkheid is in Nederland een schaars goed geworden. De versie die hier te lande populair werd, blijkt een eigenaardige, een van uit hun kluiten gewassen dorpen en stadjes verspreid over het hele land, een merkwaardige ruimtelijke vorm die de betrokken ministeries in 1966 op een blokjeskaart intekenden en […] aanduidden als ‘gebundelde deconcentratie’.” Aangevuld met een vergelijking tussen aan de ene kant Nederland en aan de andere kant Moskou, Istanbul en Los Angels, met ieder 17 miljoen inwoners. Daaruit wordt geconcludeerd dat de economieën van deze drie steden groter zijn, economisch twee keer zo snel groeien en minder afhankelijk zijn van het buitenland. 

Studieboek of opfriscursus
Ondanks deze kanttekeningen leest het boek wel lekker weg en zet het op een prettige manier de verschillende visies op steden op een rij. Het boek biedt dan ook een mooi overzicht van belangrijke denkers (Charles Fourier, Ebenezer Howard, Patrick Geddes, Lewis Mumford, Pierre George,  Jane Jacobs, William H. Whyte, Jean Gottmann, Peter Hall, Saskia Sassen, Richard Sennett, Mike Davis, Robert Kaplan), stedelijke theorieën (City Beautiful, tuinsteden, CIAM), stedenbouwers/architecten (Haussmann, Burnham, Berlage, Le Corbusier, Van Eesteren) en beleidsmaatregelen (industriekernen, groeikernen, gebundelde deconcentratie, suburbanisatie, compacte stad, gentrificatie, polycentrisch stedensysteem).
Het boek heeft daarom veel weg van een kruising tussen de boeken 'Steden zonder stedelijkheid' (Anton Zuiderveld, 1983) en ‘Ruimtelijke Ordening’ (Van der Cammen en De Klerk, 1996). Aangevuld met de belangrijkste denkers van dit moment, zoals Benjamin Barber (‘If Mayors Ruled the World’), Jeb Brugmann ('Welcome to the Urban Revolution'), Edward Glaeser (‘Triumph of the City) en Doug Saunders (‘Arrival City). Dat laatste boek is overigens een aanrader, omdat het op een mooie manier laat zien dat multiculturele aankomstwijken niet als afstotend en disfunctioneel moeten worden gezien, maar eerder als een veilige haven voor nieuwelingen. De metropool als emancipatiemachine voor alle inkomens. De duale stad (waar arm en rijk beide voorkomen) is dan ook - zoals Hemel terecht aangeeft - een pleonasme.  

Reisje rond de wereld
Om de denkbeelden door de tijd heen te illustreren, passeren een groot aantal steden de revue zoals New York, Rome, Venetië, Athene, Berlijn, Chicago, Lagos, Parijs, Londen, Taipei, Mumbai, Moskou en Los Angeles. Maar eigenlijk steeds net te kort om de vinger er achter te krijgen welke vorm van grootstedelijkheid hier is ontstaan en hoe.
Ook Nederlandse ‘steden’ komen voorbij, waarbij er hier en daar wat speldenprikjes worden uitgedeeld: Den Haag (“hoofdsteden [steden waar de regering is gehuisvest] hebben altijd een bedenkelijke reputatie. Hun groei zou niet natuurlijk zijn, die hebben ze zelden echt verdiend”), Eindhoven (“Wat daar ontbreekt zijn toerisme, financiële en zakelijke dienstverlening, media, entertainment, dienstverlening in het algemeen”), Groningen (“geen buitenlandse student zal blijven hangen na zijn afstuderen”), Rotterdam (“te klein en te sterk verbonden met haar zeehaven. Ook die stad valt bij het minste of geringste uit elkaar”).

Amsterdam
Amsterdam komt vooral in historisch perspectief in beeld (o.a. Algemeen Uitbreidingsplan, Paleis voor Volksvlijt) en voldoet volgens Hemel ook niet aan de maatstaven van grootstedelijkheid: “Steden als Eindhoven en zelfs Amsterdam kennen, vergeleken met Londen en Parijs, tamelijk zwakke, want eenzijdige economieën, in importvervanging zijn ze niet goed, hun lokale markten te klein, hun netwerken te weinig complex, alle zijn ook sterk afhankelijk van het buitenland, ze zijn te gespecialiseerd.”
Een gemiste kans is dat we weinig komen te weten over zijn eigen praktijkervaringen met dit vraagstuk. Hemel is tien jaar directielid geweest van de Dienst Ruimtelijke Ordening bij de gemeente Amsterdam. Hij was dus jarenlang onderdeel van de 'geplande stad' en heeft daar geheid bij verschillende projecten en (politieke) keuzes geworsteld met de vraag of die nu wel of niet zouden bijdragen aan die grootstedelijkheid. Interessant was het geweest als hij had benoemd wat goede beslissingen zijn geweest en waar een kans is gemist. Bijvoorbeeld op het gebied van grootschalige nieuwbouw (Java-eiland, IJburg, NDSM-werf), de ingezette herstructurering (Westelijke Tuinsteden), bedrijvenlocaties (Zuidas) of de samenwerking met omliggende steden. Misschien is dat een idee bij een eventuele herdruk of als vervolg op dit boek (titelvoorstel: 'De toekomst van Amsterdam'). 

Platform
In het laatste hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de manier waarop je stedelijke processen zou moeten inrichten: van blauwdrukplanning naar open planning. Het beschrijft hoe de gemeente Amsterdam in 2009 de structuurvisie 2040 heeft gemaakt met behulp van een tentoonstelling, vele bijeenkomsten en vooral een enorme en diverse inbreng van haar burgers (mooi uitgelegd in de Zuiderkerklezing 'WikicitY' en in het document PlanAmsterdam). Aanbeveling is om tijdelijke platforms op te richten die kunnen dienen als één groot open leerproces voor professionals en burgers. Die omslag in denken en doen is in Amsterdam voortgezet in een praktijkleergang voor onder andere ambtenaren (De Nieuwe Wibaut). Dat is wat je noemt de daad bij het woord voegen.

Dit is volgens Hemel ook de kern van de moderne planologie: “Hoe meer burgers zeggenschap krijgen over hun leefomgeving, hoe beter het systeem zichzelf bestuurt.” Burgers moeten actief worden geraadpleegd, gehoord, gemobiliseerd en in staat gesteld worden om maatschappelijk te ondernemen. Grote steden maak je niet van bovenaf, maar groeien van onderop en van binnenuit. Het gaat om "zelforganiserende organismen", waarbij er nog wel een rol is weggelegd voor hogere autoriteiten ("Regels zijn nodig"). Hoe deze zelforganiserende organismen zich precies verhouden tot regionale en stedelijke opgaven op langere termijn blijft onduidelijk. Ook over de verdere rol van projectontwikkelaars, maatschappelijke instellingen en gemeenten bij grote stedelijke vraagstukken blijft het gissen. Mogelijk dat deze mooie metafoor het samenvat: “Steden zijn […] als vulkanen. […] Na jaren in een slaaptoestand te hebben verkeerd, kan er één ineens ontwaken en hevig vuur spuwen. Of het gebeurt, welke het is en wanneer precies, is nooit goed duidelijk. […] Planners zouden hierin alert moeten meebewegen en proberen de lavastromen in goede banen te leiden. Dat is hun taak. En een nieuwe vulkaan bedenken, laat staan maken, lukt ze maar zelden.”

*** Op dinsdag 27 september vond de boekpresentatie plaats *** 

Zie ook:
Wim Derksen in discussie met Zef Hemel
Planbureau voor de Leefomgeving in discussie met Zef Hemel
Friso de Zeeuw in discussie met Zef Hemel


Geraadpleegde bronnen en leestips


Cammen, Hans van der & Len de Klerk (1996) Ruimtelijke ordening. Utrecht: het Spectrum.
 

Helleman, Gerben (2016) Op zoek naar nieuwe verhoudingen; over de veranderende relatie tussen de geplande en geleefde stad. Den Haag: Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling, Haagse Hogeschool.
 

Hemel, Zef (2016) De toekomst van de stad; een pleidooi voor de metropool. Amsterdam: AUP.

Hemel, Zef (2016) Pleidooi voor de metropool. Interview NPO Radio 1, 24 mei 2016.


Saunders, Doug (2011) Arrival City. London: Windmill books.
 

Zuiderveld, Anton (1983) Steden zonder stedelijkheid; een cultuursociologische studie van een beleidsprobleem. Deventer: van Loghum Slaterus.  

Foto's: Amsterdam (1: Westerdoksplein, 2: Oosterdokskade, 3: Eye vanaf de Ruijterkade) door Gerben Helleman

Reacties