Belgische toestanden?

Deze zomer stuurde de huidige minister van Infrastructuur en Milieu de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar de kamer, waarbij het woord ‘ruimte’ (in figuurlijke en letterlijke zin) de overhand had: “Nederland heeft ruimte nodig. Ruimte om te leven en te bewegen. Ruimte om economisch te kunnen blijven groeien. Ruimte voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen. Vertrouwen is de basis. Het roer moet daarvoor om. We geven ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. […] Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar onze nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s van Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven.”

Dit alles leverde uiteraard een hoop reacties op. Bert Popken, directeur Projectontwikkeling bij de gemeente Groningen deed dit kernachtig in een column: “Wat ik heel erg mis is de analyse waarom het Rijk deze keuzes maakt. Is het fenomeen van de achterstandswijk in fysieke zin voorbij? Is het bewust beleid om ‘de corporaties het op te laten lossen’? Of is het simpelweg ‘populistisch beleid’ net als de 130 kilometer-maatregel: als we de Telegraaf maar halen met een mooie onderbuikuitspraak: ‘een beetje België is niet zo erg’. Ik vrees dat er bij het Rijk geen ‘grote-gedachte’ achter zit: ‘zoek het maar even uit in Overig Nederland'.”
De minister zei ook iets over de woningmarkt: “Daarbij moet ook meer ruimte worden geboden voor kleinschalige natuurlijke groei, het voorzien in de eigen woningbehoefte en (collectief ) particulier opdrachtgeverschap.” Dat laatste heeft niet meer zo prominent op de agenda gestaan sinds de nota Mensen, Wensen, Wonen van Remkes in 2000. En dus kijken we nu weer met argusogen naar die gemeenten (Almere, Leiden, Enschede, Amsterdam) waar in het heden en/of verleden ervaring is opgedaan met particulier opdrachtgeverschap (een duur woord voor zelfbouw en cataloguswoningen). Omdat we blijkbaar met z’n allen bang zijn voor ‘Belgische toestanden’. Wat staat voor verrommeling en chaos en - niet te vergeten - smaakverschillen. In dat kader werd Adri Duivesteijn, wethouder in Almere, dit weekend geïnterviewd in de Volkskrant (10 december). Naast het pleidooi voor meer vraaggericht werken maakt hij ook een koppeling tussen zelfbouw en de economische crisis. Een verbinding die ik zelf nog niet had gemaakt. Dat zit zo: het oude businessmodel voor nieuwbouw is vastgelopen (gemeente verkoopt land aan projectontwikkelaars, zij verkopen huizen aan de mensen, winst vloeit deels naar gemeente). Projectontwikkelaars bouwen immers alleen als 70 procent van een project is verkocht. Dat haalt bijna niemand meer. Losse kavels verkopen is (voor wie het kan betalen en er tijd voor heeft) tot nu toe het enige weerwoord.
Er is nog iets anders dat de PvdA-wethouder wil bereiken (dat waarschijnlijk loodrecht tegenover de wens van de VVD-minister staat): een einde aan de macht van aannemers en projectontwikkelaars. “Het zijn tien partijen die de woningmarkt hebben gemonopoliseerd. Ontwikkelaars, aannemers – bij elke vergadering kom je dezelfde bedrijven tegen. Ze bouwen zo goedkoop mogelijk zo veel mogelijk dezelfde huizen. Daar hebben ze jarenlang enorme winsten op gemaakt, betaald door de huizenkopers. Voor hetzelfde geld laat je die mensen zelf veel betere huizen bouwen.” Bij de bouw van de Vinexwijken ging het niet om de mensen die er zouden wonen, zegt hij, het ging om geld. “Aanbodgedreven, projectgedreven, geldgedreven. Het gaat me erom dat mensen zich op deze manier blijvend aan de stad verbinden, in plaats van de hit- and runontwikkelaars voor wie woningbouw een verdienmodel is.”

Reacties